terug
 

Fabels 4
 
De Vos en de Fazanten
Twee Reizigers en een Beer
De Vos en de Aap
De Moeder en de Wolf
Het Hert, het Schaap en de Wolf
De Dieren en de Pest
De Schaapherder en de Leeuw
De Hond en zijn Spiegelbeeld
De Haas en de Schildpad
De Bijen, de Wespen en de Horzel
De Leeuwerik en haar jongen
De Kat en de oude Rat
De Raaf en de Vos
De Ezel en zijn Schaduw
De Molenaar, zijn Zoon en de Ezel
De Mier en de Duif
De Man en de Sater

 
De Wolf, het Geitje en Moeder Geit
De Leeuw, de Ezel en de Vos
Het deel van de Leeuw
De Noordenwind en de Zon
De Oren van de Haas
De Ezel in het Leeuwenvel
De Visser en de kleine Vis
De vechtende Hanen en de Arend

 

De Vos en de Fazanten

Op een avond scheen de volle maan op de aarde.
Meester Vos maakte zijn gewone wandeling door het bos en zag een paar
Fazanten zitten in een hoge boom, ver buiten zijn bereik.
De sluwe Vos zocht een lichte plek in het maanlicht op zodat de Fazanten hem
goed konden zien; toen ging hij op zijn achterste poten staan en begon wild te
dansen. Eerst draaide hij rond zoals een tol, daarna sprong hij op en neer en
maakte allerlei vreemde bokkensprongen.
De Fazanten keken als betoverd naar dit vreemde spektakel. Ze durfden amper
met hun ogen te knipperen uit schrik om hem ook maar één ogenblik uit het oog te verliezen.
Nu deed de Vos alsof hij in een boom wou klimmen, liet zich dan vallen en lag stil,
alsof hij dood was. Het volgende ogenblik liep hij weer rond op zijn vier poten,
met zijn rug omhoog gekromd en kwispelend met zijn pluimstaart zodat het leek
alsof hij zilveren lichtstippeltjes rondstrooide in het maanlicht.
Door deze vertoning werden de arme vogels zo duizelig dat ze zich niet meer konden
vasthouden aan hun tak en één voor één naar beneden vielen, waarna de Vos hen opat.

Teveel aandacht voor gevaar kan gevaarlijk zijn.

Twee Reizigers en een Beer

Twee Mannen reisden samen door een bos toen er opeens een groteBeer uit het
struikgewas kwam lopen.
Eén van de mannen dacht alleen aan zijn eigen veiligheid en klom in een boom.
De andere kon in zijn eentje het wilde beest niet aan. Hij gooide zich op de grond
en deed alsof hij dood was. Hij had gehoord dat een Beer nooit een dood lichaam aanraakt.
Dat moet waar geweest zijn, want de Beer snuffelde een tijdje aan het hoofd van de
Man en wandelde toen weg.
De Man die in de boom zat klom terug naar beneden en zei:
"Het leek wel alsof de Beer iets in je oor fluisterde. Wat heeft hij gezegd?"
De andere Man antwoordde:
"Hij zei dat het niet verstandig was om te reizen met een man die zijn vrienden in de
steek laat als er gevaar dreigt."

Tegenslag is de beste test voor ware vriendschap.

De Vos en de Aap

Alle dieren van de wereld waren samen gekomen om een nieuwe leider te kiezen.
Aan de Aap werd gevraagd of hij voor vermaak wou zorgen door te dansen.
De Aap stemde hierin toe en danste zo goed, met wel duizend vreemde sprongen
en gekke gezichten, dat de dieren hem geweldig vonden en hem kozen als hun koning.
Alleen de Vos stemde niet voor de Aap en was vol afkeer over de andere dieren die zulk
een onwaardig dier tot koning hadden gekozen.
Op een dag vond de Vos een val waarin een beetje vlees lag. Hij liep naar Koning Aap,
zei hem dat hij een grote schat had gevonden maar dat hij die niet had aangeraakt
omdat dit recht toekwam aan zijne majesteit de Aap.
De hebzuchtige Aap volgde de Vos naar de val. Van zodra hij het vlees zag greep hij
ernaar, waardoor de val dichtklapte.
De Vos ging een eindje verder staan en lachte:
"Je doet alsof je onze koning bent, en je kunt nog niet eens voor jezelf zorgen!"
Kort daarna kozen de dieren een nieuwe Koning.

Een echte leider bewijst zichzelf door zijn kwaliteiten en niet door uiterlijk vertoon.

De Moeder en de Wolf

Op een vroege ochtend sloop een hongerige Wolf rond een kleine boerderij
aan de rand van het dorp, toen hij binnen in het huis een kind hoorde
schreien. Daarna hoorde hij de Moeder zeggen:
"Stil, kindje, stil. Stop met wenen of ik zal je aan de Wolf geven!"
Verrast, maar in de wolken, door het vooruitzicht op zulk een lekkere
maaltijd, ging de Wolf neerzitten onder het open venster en wachtte tot de
Moeder hem het kind zou geven.
Maar alhoewel het kleintje bleef huilen, wachtte de Wolf tevergeefs.
Daarna, tegen het vallen van de avond, hoorde hij de stem van de Moeder
opnieuw. Ze zat voor het venster, wiegde haar kindje en zong een slaapliedje:
"Wees maar rustig, kindje. De Wolf zal je niet pakken. Nee, nee!
Vader staat op wacht en Vader zal hem dood maken wanneer hij nog maar in de
buurt komt!"
Net toen kwam de Vader naar huis, en de Wolf had amper genoeg tijd om zichzelf
in veiligheid te brengen.

Geloof niet alles wat je hoort.

Het Hert, het Schaap en de Wolf

Op een dag kwam een Hert bij een Schaap en vroeg haar om wat tarwe.
Het Schaap kende hem, wist dat hij zeer vlug kon lopen en gemakkelijk voor zichzelf
kon zorgen indien hij dat wilde. Daarom vroeg ze of hij iemand kende die voor
hem borg wilde staan, zodat ze de tarwe zeker terug zou krijgen.
"Jazeker," antwoordde het Hert vol vertrouwen, "de Wolf heeft mij beloofd dat hij
voor mij borg zal staan."
"De Wolf!" riep het Schaap verontwaardigd uit. "Denk je dat ik je ga vertrouwen
nu ik hoor dat de Wolf je vriend is? Ik ken de Wolf! Hij neemt wat hij wilt en loopt
weg zonder betalen. En wat jou betreft, jij kunt zo snel lopen dat ik weinig kans zou
hebben om mijn graan terug te krijgen indien ik je daarvoor zou moeten vangen!"

Twee keer zwart maakt nog geen wit.

De Dieren en de Pest

Lang geleden woedde er een ernstige ziekte onder de dieren.
Velen van hen stierven en zij die in leven bleven waren zo ziek dat ze zelfs
niets meer om eten en drinken gaven en zich lusteloos voortsleepten.
Meester Vos had geen zin meer in een vet kippetje en Mijnheer Wolf draaide zich
walgend om wanneer hij een zacht lammetje tegenkwam.
Tenslotte besloot de Leeuw om de zaak met alle dieren te bespreken.
Toen ze allemaal aanwezig waren stond hij recht en zei:
"Beste vrienden, ik geloof dat de goden deze ziekte op ons hebben afgestuurd
om ons te straffen voor onze zonden. Daarom moet de meest schuldige van ons
gedood worden en dienen als offer voor de goden. Misschien krijgen we dan
vergiffenis en zal de ziekte verdwijnen. Ik zal eerst mijn eigen zonden opbiechten.
Ik beken dat ik zeer gulzig ben geweest en veel schapen heb opgegeten.
Ze hadden mij geen kwaad gedaan. Ik heb geiten en stieren en herten opgepeuzeld.
Om de waarheid te zeggen, ik heb zelfs af en toe een schaapherder opgegeten.
Indien ik de meest schuldige ben, dan ben ik klaar om geofferd te worden.
Maar ik denk dat het beter is wanneer ieder van ons eerst zijn zonden opbiecht zoals
ik gedaan heb. Daarna kunnen we beslissen wie de grootste schuld draagt."
De Vos antwoordde:
"Majesteit, u bent te goed. Kan het een misdaad zijn om schapen op te eten,
zulke stomme dieren? Nee, nee, Majesteit. U hebt hen grote eer bewezen door hen
op te eten. En wat de schaapherders betreft, we weten allemaal dat ze behoren tot
een zwak ras dat denkt dat het onze meester is."
Alle dieren klapten in hun poten en zegden dat de Vos gelijk had.
Daarna kwamen de Tijger, de Beer, de Wolf en alle wilde dieren de meest
verschrikkelijke dingen opbiechten, maar allemaal werden ze onschuldig verklaard en
men deed zelfs alsof ze zeer deugdzaam en onschuldig waren.
Nu was het de beurt aan de Ezel om zijn zonden op te biechten.
"Ik herinner mij" zei hij met veel schuldgevoel, "dat ik op een dag voorbij een veld
kwam dat eigendom was van een paar priesters. Het gras zag er zo mals en smakelijk
uit en ik had zulk een honger dat ik mezelf niet kon tegenhouden om er wat van te eten.
Ik had er geen recht op, dat geef ik toe..."
Hij werd onderbroken door een groot tumult onder de dieren. Hier was de misdadiger die
al dat ongeluk over hen had gebracht! Wat een verschrikkelijke misdaad was het om gras
te eten dat van iemand anders was! Het was erg genoeg om er gelijk wie voor op te
hangen, en zeker een Ezel.
Onmiddellijk sprongen ze op de Ezel, de Wolf als eerste, en al gauw hadden ze hem dood
gebeten, waardoor hij terplekke geofferd werd aan de goden, zonder dat er een altaar
aan te pas kwam.

Het zijn de zwakken die boeten voor de misdaden van de machtigen.

De Schaapherder en de Leeuw

Op een dag telde een Schaapherder zijn schapen en ontdekte dat een aantal van
hen verdwenen waren.
Hij werd zeer kwaad en riep luid en blufferig dat hij de dief zou vangen en net
zo hard zou straffen als hij verdiende. De Schaapherder verdacht de Wolf ervan dat
hij de Schapen had opgegeten en reisde naar een rotsachtige streek tussen de
heuvels waar het krioelde van de Wolven.
Maar voor hij vertrok beloofde hij dat hij een vet schaap zou offeren indien het hem
lukte om de dader te straffen.
De Schaapherder zocht lange tijd maar kwam geen enkele Wolf tegen.
Toen hij voorbij een grote grot liep kwam er een zeer grote Leeuw uit die een Schaap
in zijn muil had. Doodsbang viel de Schaapherder op zijn knieën en riep:
"Oh, helaas, een mens weet niet waar hij om vraagt! Om de dief te vinden beloofde
ik een Schaap te offeren. Nu beloof ik om twaalf Schapen te offeren indien deze dief
mij niet opeet!"

Denk goed na vooraleer je iets belooft.

De Hond en zijn Spiegelbeeld

Een Hond had van een slager een been gekregen en liep er nu snel mee naar huis.
Toen hij over een smal brugje liep keek hij toevallig naar het water en zag daar
zijn spiegelbeeld. Maar de gulzige hond dacht dat het een andere hond was die
een veel groter been had dan het zijne.
Indien hij even had nagedacht had hij wel beter geweten. Maar in plaats daarvan liet hij
zijn been vallen en sprong in de rivier om het been van de andere hond af te nemen.
Dat lukte natuurlijk niet en na een tijd moest hij veel moeite doen om terug uit het water
te geraken. Uiteindelijk stond hij terug op de oever en dacht treurig aan het been dat hij
verloren had. Pas dan drong het tot hem door hoe dom hij zich gedragen had.

Het is zeer dom om gulzig te zijn.

De Haas en de Schildpad

Op een dag maakte een Haas zich vrolijk over de traagheid van een Schildpad.
"Geraak jij ooit wel ergens?" vroeg hij spottend.
"Ja," antwoordde de Schildpad "en ik geraak er vlugger dan je denkt.
Ik zal een wedstrijd met je lopen om het te bewijzen."
De Haas vond het een absurd idee om een wedstrijd te lopen tegen de Schildpad,
maar voor de grap ging hij ermee akkoord.
De Vos werd aangesteld als scheidsrechter en gaf aan waar de starten de aankomstlijn
waren. Daarna gaf hij het startschot.
De Haas was al gauw uit het zicht verdwenen, maar om de Schildpad nog belachelijker
te maken ging hij in het gras liggen om een dutje te doen tot ze hem had ingehaald.
Ondertussen ging de Schildpad traag maar standvastig verder. Na een tijd kwam ze bij
de plaats waar de Haas lag te slapen.
Maar de Haas sliep rustig verder; en toen hij tenslotte wakker werd was de Schildpad
al bij de aankomstlijn.
De Haas begon nu zeer snel te lopen, maar was te laat om de Schildpad nog op tijd in te halen.

Een wedstrijd wordt niet altijd gewonnen door de snelste.

De Bijen, de Wespen en de Horzel

In een holle boom werd er honing gevonden, en de Wespen verklaarden dat de honing van hen was.
De Bijen verklaarden met evenveel zekerheid dat het hun honing was.
De ruzie werd zo erg dat het leek alsof de Bijen en de Wespen tegen elkaar zouden
vechten. Op het laatste nippertje lieten ze zich leiden door hun gezond verstand
en spraken af om een scheidsrechter aan te stellen.
Ze gingen dus naar een Horzel die in dat deel van het bos voor Vrederechter speelde.
Toen de Rechter de zaak liet voorkomen waren er getuigen die verklaarden dat ze
bepaalde gevleugelde schepsels in de buurt van de holle boom hadden gezien,
en dat die schepsels luid zoemden en geel en zwart gestreepte lichamen hadden, zoals Bijen.
De advocaat van de Wespen legde er onmiddellijk de nadruk op dat deze beschrijving
ook perfect van toepassing was op zijn cliënten.
Omdat ze allebei zoemen en geel zwart gestreept zijn wilde Rechter Horzel nog geen
uitspraak doen en stelde hij de zaak zes weken uit om er nog eens goed over na te denken.
Toen de zaak terug voorkwam hadden zowel de Bijen als de Wespen een groot aantal
getuigen meegebracht.
Een Mier werd opgeroepen als eerst getuige en net voor ze begon te spreken zei een
wijze oude Bij tegen de rechter:
"Edelachtbare, de zaak heeft zes weken stil gelegen. Wanneer er niet gauw een
beslissing wordt genomen zal de honing slecht worden. Ik stel voor dat zowel de Bijen
als de Wespen allebei een honingraat bouwen.
Dan zullen we snel zien aan wie de honing werkelijk toebehoort."
De Wespen protesteerden luidkeels. De wijze Rechter Horzel begreep al snel
waarom ze zo reageerden: ze wisten heel goed dat ze geen honingraten konden bouwen
en die vullen met honing.
Daarop zegde Rechter Horzel:
"Het is duidelijk wie de honingraat in de holle boom gebouwd heeft. De honing hoort toe aan de Bijen."

Bekwaamheid bewijst zichzelf door daden.

De Leeuwerik en haar jongen

Een Leeuwerik had haar nest gebouwd in een tarweveld.
Naarmate de dagen vorderden werden de tarwestengels hoger en ook de jonge
vogels werden groter en sterker.
Maar op een dag, toen het rijpe gouden graan heen en weer schommelde in een
aangenaam briesje, kwamen de Boer en zijn zoon naar het tarweveld en stonden
dicht bij het nest van de Leeuweriken.
"De tarwe is nu klaar om geoogst te worden" zei de Boer. "We moeten onze
buren en vrienden vragen om ons te helpen bij de oogst."
De jonge Leeuweriken waren erg bang, want ze wisten dat ze hun nest moesten verlaten
vooraleer de maaiers kwamen. Toen Moeder Leeuwerik terug bij hen kwam om hen eten
te geven vertelden ze haar wat ze gehoord hadden.
"Wees maar niet bang, kinderen," zei Moeder Leeuwerik. "Indien de Boer heeft gezegd
dat hij zijn buren en vrienden ging vragen om hem te helpen, dan zal het nog even
duren vooraleer het graan geoogst wordt."
Een paar dagen later was de tarwe zo rijp dat, wanneer de wind de stengels liet
bewegen, een hagel van graantjes neerviel op de kopjes van de jonge Leeuweriken.
De Boer kwam opnieuw naar zijn veld kijken en zei:
"Indien deze tarwe niet onmiddellijk gemaaid wordt zullen we de helft van de oogst
verliezen. We kunnen niet langer wachten op de hulp van onze vrienden.
Morgen zullen we er zelf moeten aan beginnen."
Toen de jonge Leeuweriken aan hun moeder vertelden wat ze gehoord hadden, zei ze:
"Dan moeten we onmiddellijk vertrekken. Wanneer een man besluit om zelf zijn werk
te doen en niet meer te wachten op de hulp van anderen, dan kun je er zeker van zijn
dat hij er zonder uitstel aan begint."
Die namiddag oefenden de jongen met veel geflapper hun vleugels, en toen de Boer en
zijn zoon de volgende dag bij zonsopgang op het veld stonden, vonden ze een leeg nest.

De beste hulp is zelfhulp.

De Kat en de oude Rat

Er was ooit een Kat die heel waakzaam was. De Muizen durfden amper hun neus
buiten te steken uit schrik dat de Kat hen zou opeten.
Die Kat scheen tegelijkertijd overal te zijn en altijd hield ze haar klauwen
gereed om toe te slaan.
Tenslotte kwamen de Muizen niet meer uit hun holletje, en de Kat zag in dat ze
een trucje zou moeten gebruiken als ze nog een Muis wilde vangen.
Op een dag klom ze op een legplank, stak een haar poot in een lus van touw
en liet zich zo neerhangen, met haar hoofd omlaag, net alsof ze dood was.
Toen de Muizen een kijkje kwamen nemen en de Kat zo zagen hangen, dachten ze
dat iemand haar had opgehangen als straf voor wat ze misdaan had. Zeer voorzichtig
staken de Muizen snuffelend hun hoofd uit hun holletje. Toen ze merkten dat de Kat
niet meer bewoog, kwamen ze allemaal naar buiten om vrolijk de dood te vieren van
hun grote vijand.
Maar opeens liet de Kat zichzelf vallen, en vooraleer de Muizen van hun verbazing
bekomen waren, had ze er wel drie of vier opgegeten.
Nu bleven de Muizen altijd in hun holletje zitten. Maar de Kat kreeg terug honger
en bedacht een ander trucje om de Muizen te foppen.
Ze rolde zichzelf in tarwebloem tot ze helemaal bedekt was met het witte poeder,
waarna ze op de grond ging liggen met één oog half open om de Muizen te kunnen zien.
En de Muizen begonnen terug buiten te komen. De Kat hield zich klaar om een paar
jonge Muizen te vangen toen er ineens een oude Rat langs kwam die veel ervaring
had met de valstrikken van Katten en daardoor zelfs een stuk van zijn staart had
verloren. Vanop een veilige afstand riep hij naar de Muizen:
"Pas op! Dat kan er wel uitzien als een hoop tarwebloem, maar voor mij lijkt het veel
op een Kat. Ga niet dichterbij!"

Wie slim is laat zich geen twee keer beetnemen.

De Raaf en de Vos

Op een mooie ochtend liep de Vos door het bos op zoek naar iets om te eten.
Opeens zag hij boven hem, op een tak in een hoge boom, een Raaf zitten.
De Vos was normaal niet geïnteresseerd in Raven, maar deze had een groot stuk
kaas in zijn bek, en daar had de Vos wel zin in. Hij zei tegen zichzelf: "Ik moet
niet verder zoeken. Die kaas zal me heerlijk smaken bij mijn ontbijt."
Daarop liep hij naar de voet van de boom waarin de Raaf zat, keek bewonderend
naar de vogel en riep: "Goede morgen, mooie vogel!"
De Raaf draaide zijn kop opzij en keek wantrouwig naar de Vos.
Maar hij hield de kaas stevig in zijn bek en gaf geen antwoord.
Daarop zei de Vos:
"Wat een mooi dier is dat toch! Hoe glanzend zijn die veren! Wat een prachtige
vorm en welke sterke vleugels! Zulk een schitterende vogel moet ook wel
heel mooi kunnen zingen, want alles is perfect aan dit dier.
Indien het maar één liedje wou zingen, dan weet ik zeker of ik het de
koning van de vogels mag noemen."
Toen hij deze vleiende woorden hoorde, liet de Raaf zijn achterdocht varen.
Hij wilde zo graag Koning van de Vogels genoemd worden dat hij zijn
bek opende en zijn lelijk krassende stem liet horen; daardoor viel de kaas
uit zijn bek, recht in de open muil van de Vos.
"Dank u," zei de Vos heel lief terwijl hij wegliep. "Alhoewel ze nogal krast,
heb je wel degelijk een stem. Maar waar is je verstand gebleven?"

De vleiers leven op kosten van wie naar hen luistert.

De Ezel en zijn Schaduw

Een Reiziger, die naar een afgelegen deel van het land wou gaan, had een Ezel
gehuurd. De eigenaar van de Ezel ging mee metde reiziger en liep naast hem
om de Ezel te leiden en de weg te tonen.
De weg liep door een vlakte waar geen bomen stonden. Omdat het zomer was
wierp de Zon haar hete stralen over het land. De hitte werd zo intens dat de
Reiziger besloot om even te stoppen en te rusten.
Maar omdat er nergens schaduw was ging de Reiziger in de schaduw van de Ezel
zitten. De Eigenaar had het natuurlijk ook warm, zelfs meer dan de Reiziger,
want hij had de hele tijd moeten lopen. Hij wilde ook in de schaduw van de Ezel
gaan zitten maar de Reiziger zei dat hij de Ezel gehuurd had.
Waarop de Eigenaar antwoordde dat hij wel de Ezel gehuurd had, maar niet
zijn schaduw. Daarop begonnen de twee mannen te vechten en terwijl
ze zo bezig waren liep de Ezel van hen weg.

Door ruzie te maken over de schaduw verliezen we vaak de essentie.

De Molenaar, zijn Zoon en de Ezel

Lang geleden was er eens een oude Molenaar die zijn Ezel wou verkopen.
Op een dag trok hij samen met zijn Zoon en zijn Ezel naar de markt.
Ze lieten de Ezel zeer traag stappen, want ze dachten dat ze een betere prijs
zouden krijgen indien hij er fit en uitgerust uit zag. Terwijl ze zo verder
wandelden kwamen ze een paar reizigers tegen die hen luid uitlachten.
"Wat een onnozelheid," riep er één "Zie die twee daar lopen terwijl ze
evengoed zouden kunnen rijden. De domste van de drie is niet diegene
van wie je het verwacht."
De Molenaar vond het niet leuk dat men hem uitlachte en dus zei hij
tegen zijn zoon dat hij op de Ezel moest gaan zitten.
Wat verder op de weg kwamen ze drie Koopmannen tegen.
“Oho, wat hebben we hier" riepen ze. "Je hebt geen eerbied voor oude
mensen, jongeman! Stap af en laat de oude man rijden."
Alhoewel de Molenaar niet moe was liet hij de jongen afstappen en klom
zelf op de Ezel, alleen maar om de Koopmannen plezier te doen.
Na de volgende bocht in de weg staken ze een groepje vrouwen voorbij
die met hun manden naar de markt gingen om er groenten te verkopen.
"Kijk eens naar die oude dwaas" riep één van hen uit. "Zit daar lekker
op de Ezel terwijl die arme jongen moet lopen."
De Molenaar voelde zich wat geërgerd, maar om het de anderen naar de
zin te maken zei hij tegen de jongen dat hij ook op de Ezel moest komen zitten.
Ze waren nog maar pas opnieuw vertrokken toen een ander groepje mensen
luid naar hen schreeuwde:
"Wat een misdaad! De arme dier zoveel gewicht laten dragen! Zij lijken meer
in staat om het arme dier te dragen, dan dat het arme dier hen draagt.
Willen ze die Ezel soms dood maken om op de markt alleen zijn huid te verkopen?"
De Molenaar en zijn Zoon sprongen vlug van de Ezel en een poosje later stond de
markt in rep en roer: ze hadden een stok op hun schouders gelegd en droegen
zo de Ezel naar de markt. Een grote menigte troepte samen om dat vreemde
schouwspel van dichterbij te kunnen zien.
De Ezel vond het niet onaangenaam om zo gedragen te worden, maar er kwamen
zoveel mensen rond hem staan en ze lachten en schreeuwden zo hard dat hij begon
te schoppen en te balken.
En net toen ze een brug over staken braken de koorden waarmee hij was
vastgemaakt aan de stok en viel hij in de rivier en verdronk.
De arme Molenaar en zijn zoon gingen nu bedroefd terug naar huis.
Door iedereen te willen plezieren hadden ze niemand een plezier gedaan en
hadden ze bovendien hun Ezel verloren.

Indien je iedereen wilt behagen, behaag je niemand.

De Mier en de Duif

Een Duif zag hoe een Mier in een vijver viel. De Mier worstelde tevergeefs om
de oever te bereiken. De Duif kreeg medelijden en nam een strootje in haar
bek langs waar de Mier uit het water kon klimmen.
Een beetje later zag de Mier hoe een man een steen nam om er de Duif mee
te doden. Maar net toen hij de steen naar de Duif gooide prikte de Mier hem
in zijn hiel. Door de pijn miste hij zijn doel, en de opgeschrikte Duif vloog
veilig weg naar een verafgelegen bos.

Een goede daad is nooit verloren moeite.

De Man en de Sater

Lang geleden ontmoette een Man in het bos een Sater en sloot er vriendschap
mee. De twee werden al vlug de beste kameraden en leefden samen in de hut
van de Man. Maar op een koude winteravond liepen ze samen naar huis en de
Sater zag hoe de man op zijn vingers blies.
"Waarom doe je dat?" vroeg de Sater.
"Om mijn handen warm te maken" antwoordde de Man.
Toen ze thuis waren maakte de man twee kommen havermoutpap klaar.
Ze waren dampend heet toen hij ze op de tafel zette, en de kameraden
gingen zitten en genoten in opperbeste stemming van hun maaltijd.
Maar de Sater keek verbaasd toe toen hij zag hoe de man in zijn kom havermout blies.
"Waarom doe je dat?" vroeg hij.
"Om mijn havermout af te koelen." antwoordde de Man.
De Sater sprong vlug recht en liep naar de deur.
"Vaarwel," zei hij "Ik heb genoeg gezien. Een kerel die met dezelfde adem
warm en koud kan blazen kan geen vriend van mij zijn."

Een man die beide partijen gelijk geeft wordt door geen van hen vertrouwd.

De Wolf, het Geitje en Moeder Geit

Op een ochtend ging Moeder Geit naar de markt om inkopen te doen voor haar
huishouden, dat slechts bestond uit een klein Geitje en haarzelf.
"Let goed op het huis, mijn zoon," zei ze tegen het Geitje terwijl ze zorgvuldig
de deur op slot deed. "Laat niemand binnen, tenzij hij je het wachtwoord kan
zeggen: 'Weg met de Wolf en alle leden van zijn ras.' "
Maar bij toeval stond de Wolf in de buurt en hoorde hij wat de Geit gezegd
had. Toen Moeder Geit weg was liep hij dus naar de deur en klopte aan.
"Weg met de Wolf en alle leden van zijn ras." zei de Wolf zachtjes.
Het was wel het goede wachtwoord, maar toen het Geitje door een spleet
in de deur keek en de donkere figuur voor de deur zag staan, voelde hij
zich toch niet op zijn gemak.
"Toon me een witte poot," zei hij "of ik laat je niet binnen."
Wolven hebben natuurlijk geen witte poten en daarom moest de Wolf
het opgeven en liep hij even hongerig weg als hij gekomen was.
"Je kunt nooit zeker genoeg zijn" zei het Geitje toen hij de Wolf terug
naar het bos zag lopen.

Twee zekerheden zijn beter dan één.

De Leeuw, de Ezel en de Vos

Een Leeuw, een Ezel en een Vos gingen samen op jacht en vingen een groot
aantal dieren. Aan de Ezel werd gevraagd of hij de buit wou verdelen.
Hij deed dit zeer eerlijk en gaf iedereen een gelijk deel.
De Vos was tevreden, maar de Leeuw maakte zich erg boos en met één slag
van zijn grote poot doodde hij de Ezel die neerviel op de stapel dode dieren.
Toen keerde hij zich naar de Vos en brulde kwaad:
"Nu moet jij de buit verdelen."
De Vos verloor geen tijd met praten. Hij legde snel alle dieren op één
grote hoop. Daarvan nam hij maar een klein deel voor zichzelf, en dan nog
de minst lekkere stukken zoals de hoorns en de hoeven van een berggeit
en het uiteinde van een ossenstaart.
De Leeuw werd terug goedgezind en vroeg vrolijk:
"Wie heeft je geleerd om de dingen zo eerlijk te verdelen?"
"Ik heb les gekregen van de Ezel" antwoordde de Vos terwijl hij
voorzichtig wegsloop.

Trek je lessen uit het ongeluk van anderen.

Het deel van de Leeuw

Een lange tijd kwamen de Leeuw, de Vos, de Jakhals en de Wolf overeen om
samen te jagen en alles te delen wat ze konden bemachtigen.
Op een dag kon de Wolf een Hert vangen en riep onmiddellijk zijn kameraden
samen om de buit te delen. Zonder dat iemand hem dat gevraagd had nam
de Leeuw de leiding en begon hij de buit te verdelen. Hij deed of hij heel eerlijk
was en telde met hoeveel ze waren.
"Eén," zei hij, tellend op zijn poten, "dat ben ikzelf, de Leeuw. Twee, dat is de
Wolf, drie dat is de Jakhals en vier is de Vos."
Daarna verdeelde hij het Hert zorgvuldig in vier gelijke stukken.
"Ik ben Koning Leeuw" zei hij, nadat hij klaar was, "dus krijg ik natuurlijk
het eerste deel. Het volgende deel is ook voor mij omdat ik de sterkste ben;
en het derde deel komt mij ook toe omdat ik de moedigste ben."
Hij keek zeer woest naar de anderen en gromde:
"Indien iemand van jullie het overblijvende deel wil nemen, dan moet
hij het nu maar zeggen."

Macht bepaalt wat rechtvaardig is.

De Noordenwind en de Zon

Op een dag maakten de Noordenwind en de Zon ruzie over wie van hen beiden de sterkste was.
Terwijl ze hevig aan het kibbelen waren zagen ze een Reiziger over de weg
wandelen. Hij had zichzelf ingeduffeld in een warme mantel.
De Zon zei:
"Laat ons afspreken dat de sterkste diegene is die de Reiziger kan beroven van zijn mantel."
De Noordenwind gromde: "Heel goed"
En onmiddellijk stuurde hij een koude, huilende windvlaag naar de Reiziger.
Toen de eerste windvlaag de uiteinden van zijn mantel deed opwaaien trok de
Reiziger zijn mantel dichter tegen zich aan en hoe harder de Wind blies,
hoe steviger hij hem aantrok.
De Noordenwind rukte boos aan de mantel, maar al zijn inspanningen waren tevergeefs.
Daarna begon de Zon te schijnen.
Haar eerste stralen waren zacht en na de bittere kou van de Noordenwind voelde
de Reiziger een aangename warmte. Hij knoopte zijn mantel los en liet hem losjes
over zijn schouder hangen.
De stralen van de Zon werden warmer en warmer.
De Reiziger sloeg zijn kap naar beneden en veegde het zweet van zijn voorhoofd.
Tenslotte kreeg hij het zo warm dat hij zijn mantel uittrok en, om te ontsnappen
aan de verschroeiende hitte, ging neerliggen in de schaduw van een boom die
aan de rand van de weg stond.

Zachtaardigheid en vriendelijke overreding halen het altijd op brute kracht en luid gebulder.

De Oren van de Haas

Op een dag was een Leeuw een Geit aan het opeten maar verwondde zich
erg aan haar horens. Hij was verschrikkelijk boos dat een dier, dat hij had
uitgekozen om op te eten, zo brutaal kon zijn en zulke gevaarlijke dingen
kon dragen als de horens waaraan hij zich gekwetst had.
Hij beval dus dat alle dieren die horens droegen zijn gebied binnen de
vierentwintig uur moesten verlaten.
Dit bevel veroorzaakte paniek onder de dieren. De ongelukkigen die horens
hadden begonnen hun bezittingen in te pakken en trokken weg. Zelfs de Haas,
die zoals gekend is geen horens heeft en dus niets te vrezen had, had een
rusteloze nacht waarin hij nachtmerries had over de verschrikkelijke Leeuw.
En toen hij ‘s morgen uit zijn hol kwam en in de zonneschijn liep, zag hij de
schaduw van zijn lange, puntige oren en werd hij heel erg bang.
"Vaarwel, buurman Krekel," riep hij "Ik vertrek ook. Want de Leeuw zal zeker
beweren dat mijn oren horens zijn en zal naar mij niet willen luisteren."

Geef je vijanden niet de minste aanleiding om je aan te vallen.

De Ezel in het Leeuwenvel

Op een dag vond een Ezel in het bos het vel van een Leeuw dat daar zeker was
achtergelaten door een jager.
Hij kleedde er zichzelf mee en vond het plezierig om zich te verstoppen in het
struikgewas en dan af te stormen op de dieren die er toevallig voorbij kwamen.
Allemaal sloegen ze op de vlucht toen ze hem zagen.
Toen hij zag hoe de dieren voor hem wegliepen alsof hij een echte Leeuw was,
was hij zo blij dat hij luid begon te balken.
Een Vos, die samen met de rest van de dieren was weggelopen, hoorde dit
en hield plotseling halt. Terwijl hij naar de Ezel liep zei hij met een lachje:
"Indien je je mond had gehouden was ook ik misschien bang voor je geworden.
Maar je hebt jezelf verraden met dat onnozele gebalk."

Een dwaas kan anderen misleiden met zijn kleren en voorkomen, maar zijn
woorden verraden wie hij werkelijk is
.

De Visser en de kleine Vis

Een arme Visser, die moest leven van de vis die hij kon vangen, had op een dag
weinig geluk. Al wat hij kon vangen was een zeer klein visje.
De Visser wou hem al in zijn mand stoppen toen de kleine Vis zei:
"Alstublieft, lieve Visser, ze mij terug in het water! Ik ben zo klein dat het de
moeite niet waard is dat je mij meeneemt naar je huis. Wanneer ik groter zal
zijn zal je aan mij een veel grotere maaltijd hebben."
Maar de Visser stopte de kleine Vis toch in zijn mand.
"Hoe gek zou ik zijn," zei hij "om je terug in het water te gooien. Hoe klein je ook
bent, je bent toch nog altijd beter dan niets."

Een klein voordeel is meer waard dan een grote belofte.

De vechtende Hanen en de Arend

Ooit waren er eens twee Hanen die op dezelfde boerderij leefden en elkaar niet
konden uitstaan.
Op een dag vlogen ze elkaar aan om het uit te vechten met hun snavel en hun
klauwen. Ze bleven vechten tot één van het overwonnen was en wegkroop in
een hoekje om zich te verbergen.
De Haan die het gevecht had gewonnen vloog naar het dak van het kippenhok
en, fier klapperend met zijn vleugels, kraaide hij uit alle macht victorie zodat heel
de wereld het kon horen. Maar hoog in de lucht vloog een Arend rond en toen
hij het blufferig gekraai hoorde, stortte hij zich neer op de Haan en nam hem mee
naar zijn nest.
De andere Haan zag dit, kwam uit zijn hoekje en nam zijn plaats in als meester
van het kippenhok.

Hoogmoed komt voor de val.

                                                            
EINDE