De Wolf en het Geitje
Er was eens een klein geitje dat hoorntjes begon te krijgen en daarom dacht dat hij nu al
een grote geit was.
Hij liep in de wei, samen met zijn moeder en een grote kudde geiten, en zei tegen
iedereen dat hij nu wel voor zichzelf kon zorgen.
Elke avond gingen de geiten naar hun stal om er te slapen. Op een avond bleef het klein
geitje op de wei staan.
Zijn moeder riep hem om mee naar huis te gaan.
Maar hij wilde niet luisteren en bleef knabbelen aan het malse gras.
Toen hij na een tijdje rondkeek zag hij dat zijn moeder en de andere geiten al naar huis waren.
Hij was helemaal alleen.
De zon ging onder en er kropen lange schaduwen over de grond.
Een koude wind stak op en maakte akelige geluiden in het gras en in de bomen.
Het geitje rilde toen het dacht aan de verschrikkelijke wolf.
Hij liep snel over de weide en begon te roepen op zijn moeder.
Maar hij was nog niet halfweg toen hij, naast een groepje bomen, de wolf zag staan!
Het geitje was bang want het wist dat de wolf hem zou opeten.
"Alstublieft, mijnheer de wolf" zei hij bevend "Ik weet dat u mij gaat opeten.
Maar speel eerst op uw blokfluit een liedje voor mij, want ik wil dansen en vrolijk zijn,
zolang als ik kan."
De wolf vond het een leuk idee om eerst een liedje te spelen vooraleer hij het geitje zou opeten.
Hij zette zijn blokfluit aan zijn mond en speelde een liedje.
Het geitje begon vrolijk te dansen en rond te springen.
Maar het geluid van de blokfluit werd gehoord door de honden die de geiten beschermen.
Ze herkenden het liedje van de wolf en begonnen heel hard naar de wei te lopen.
De wolf hield ineens op met zijn liedje en liep snel weg.
Terwijl de honden achter hem zaten was hij boos op zichzelf omdat hij zo dom was geweest.
In plaats van eerst een liedje te spelen had hij beter het geitje onmiddellijk opgegeten.
Laat je nooit afleiden als je iets wilt bereiken.
De Schildpad en de Eenden
De schildpad draagt haar huisje op haar rug.
Ze kan haar huis nooit verlaten, hoe hard ze ook haar best doet.
Men zegt dat schildpadden vroeger geen huisje hadden.
Op een keer nodigde een toverkoning alle dieren uit om naar zijn huwelijksfeest te
komen.
De schildpad bleef Never lekker thuis en ging niet naar het feest.
De koning was zo boos dat hij een huis toverde op de rug van de schildpad zodat ze altijd
thuis was.
Nadat ze al vele jaren met haar huisje had rondgelopen, wenste de schildpad dat ze toch
naar het huwelijksfeest was geweest.
Ze voelde zich droevig en ontevreden.
Ze zag hoe de vogels vrolijk rond vlogen, hoe de Haas en de Eekhoorn voorbij liepen en
hoe alle dieren nieuwsgierig gingen kijken naar alles wat er maar te zien was.
Ze wou ook de wereld zien, maar daar zat ze, met een huis op haar rug en met kleine
korte pootjes waarmee ze het amper kon meedragen.
Op een dag ontmoette ze een paar Eenden en vertelde hen over haar zorgen.
"We kunnen je helpen om de wereld te zien," zegden de Eenden "Hou deze stok stevig
vast met je bek en we zullen je zo hoog meenemen in de lucht dat je het hele land kan
zien. Maar doe je bek niet open want anders zul je vallen."
De Schildpad was heel blij. Ze nam de stok stevig in haar bek en de twee eenden namen
elk een uiteinde van de stok in hun bek. En zo vlogen ze weg, helemaal tot aan de wolken.
Toen kwam er een kraai naast hen vliegen. Hij was zeer verbaasd door dit vreemde
schouwspel en riep:
"Dit moet zeker en vast de Koning van de Schildpadden zijn!"
"Jazeker..." zei de Schildpad.
Maar toen hij zijn bek opendeed om deze dwaze woorden te zeggen, liet hij de stok los
en viel hij heel diep neer. Hij kwam terecht op een rots en viel daar in stukken uiteen.
Dwaze nieuwsgierigheid en grote ijdelheid brengen dikwijls ongeluk.
De jonge Krab en zijn Moeder
Een moeder Krab zei tegen haar zoon:
"Waarom loop jij toch altijd schuin?
Je moet recht vooruit lopen en je poten uitstrekken."
De kleine krab wou gehoorzaam zijn en antwoordde: "Lieve moeder, toon me hoe ik
recht vooruit moet lopen. Ik wil het leren."
En de moeder Krab probeerde en probeerde om recht vooruit te lopen.
Maar ze kon alleen maar schuin lopen, zoals haar zoon.
En toen ze zelf haar poten wou uitstrekken, struikelde ze en viel ze op haar neus.
Zeg aan anderen niet hoe ze iets moeten doen wanneerje het zelf niet kunt.
De Kikkers en de Os
Een Os kwam bij een vijver om er te drinken.
Terwijl hij zijn voorste poten in de vijver zette verpletterde hij een jonge Kikker die in de
modder zat.
De vader van de jonge Kikker merkte al gauw dat zijn zoon verdwenen was. Hij vroeg
aan zijn broers en zussen wat er met hem gebeurd was.
Eén van hen zei: "Een groot monster heeft met één van zijn poten op ons klein broertje getrapt!"
"Was hij groot?" vroeg de vader, terwijl hij zichzelf opblies.
"Was hij zo groot als dit?"
"Oh, veel groter!" riepen ze uit.
De kikker blies zichzelf nog verder op.
"Hij kan niet groter geweest zijn dan ik nu ben" zei hij.
Maar de kleine kikkers zegden allemaal dat het monster veel, véél groter was.
De oude kikker blies zichzelf steeds verder op tot hij opeens helemaal openbarstte.
Pro beer geen dingen te doen die onmogelijk zijn.
De Hond, de Haan en de Vos
Een Hond en een Haan waren goede vrienden en wilden heel graag iets van de wereld zien.
Ze besloten om weg te lopen uit de boerderij en de wereld in te trekken langs een weg
die door het bos liep.
De twee kameraden reisden welgezind verder en beleefden geen speciale avonturen.
Toen het nacht werd zocht de Haan naar een plaats om te slapen, zoals hanen gewoonlijk doen.
Hij zag een nolle boom die hem zeer geschikt leek.
De Hond kon in de holte kruipen en de Haan zou omhoog vliegen en op een van de
takken gaan zitten.
Zo gezegd, zo gedaan, en ze sliepen allebei heel comfortabel.
Toen de nacht voorbij was en het terug licht begon te worden, werd de Haan wakker.
Op de boerderij was het de gewoonte dat hij elke ochtend iedereen wakker maakte met
zijn gekraai. Hij vergat dat hij nu in het bos zat en ging op zijn tippen staan, flapperde
met zijn vleugels en begon hard te kraaien.
Maar in plaats van de boer te wekken, maakte hij nu een Vos wakker, die niet ver
daarvandaan in het bos lag.
De Vos had honger en wilde, bij wijze van ontbijt, de Haan opeten.
Hij liep dus naar de boom waar de haan zat te kraaien en zei zeer beleefd:
"Hartelijk welkom in het bos, mijn beste Haan. Ik ben zeer blij dat ik u hier zie. Ik ben er
zeker van dat we dikke vrienden zullen worden.
Kom naar beneden, dan kan ik u een hand geven."
"Ik voel mij zeer vereerd, lieve Vos" antwoordde de slimme haan. "Ik zal u graag hier in
mijn huis ontvangen. Kom maar binnen langs de holte van de boom, dan zal mijn portier
u binnen laten."
Zonder iets te vermoeden liep de hongerige Vos naar de holte en ging er binnen.
De Hond sprong recht en beet in de Vos zijn oor, die huilend van pijn terug het bos in liep.
Zij die iemand anders willen foppen worden vaak zelf gefopt.
De Kat de bel aanbinden
Een Kat viel de Muizen voortdurend lastig en had al velen van hen opgegeten.
De Muizen waren bang en durfden bijna niet meer uit hun holletje te komen om eten te zoeken.
Daarom kwamen ze bij elkaar en zochten een manier om van de Kat verlost te raken.
Maar geen van de Muizen had een goed idee.
Daarop zei een Muis: "Het zou al een vooruitgang zijn indien we zouden weten wanneer
de Kat in de buurt is."
Ze dachten terug na en maakten een paar plannen. Maar geen enkel plan was goed genoeg.
Daarop stond een heel jong Muisje recht en zei: "Ik heb een heel eenvoudig plan dat
zeker zal werken. Al wat we moeten doen is een bel vastbinden aan de nek van de Kat.
Wanneer ze dan langskomt zullen we de bel horen en kunnen we ons verstoppen."
Alle Muizen vonden dit een heel slim plan en waren verwonderd dat ze er zelf niet aan
gedacht hadden.
Ze begonnen te roepen en te dansen van plezier.
Maar toen stond een oude Muis recht en zei: "Ik moet zeggen dat het plan van de jonge
Muis slim bedacht is. Maar ik stel jullie de vraag: Wie gaat de kat de bel aanbinden?"
Zeggen hoe iets moet gebeuren is een ding, het echt doen is iets helemaal anders.
De Arend en de Kraai
Een grote Arend vloog door de lucht.
In een wei zag hij een lammetje staan.
Hij dook neer en greep het lam vast met zijn klauwen.
Met zijn sterke vleugels vloog hij ermee omhoog naar zijn nest in de hoge bergen.
Een Kraai zag dit gebeuren en kreeg het dwaze idee dat hij groot en sterk genoeg was
om te doen wat de Arend had gedaan.
Hij deed zijn best om er ook sterk uit te zien en stortte zich met veel geflapper van zijn
vleugels op de rug van een groot Schaap.
Maar toen hij terug omhoog wou vliegen voelde hij dat dit niet ging, want zijn kleine
poten zaten verstrikt in de wol van het schaap.
De Kraai was zo klein dat het Schaap niet eens merkte dat er een vogel op haar rug zat.
De Schaapherder zag de flapperende kraai en raadde onmiddellijk wat er gebeurd was.
Hij liep naar de Kraai en knipte een paar veren weg uit zijn vleugels.
Diezelfde avond gaf hij de Kraai aan zijn kinderen.
"Wat een grappige vogel" zeiden ze lachend "hoe heet hij, Vader?"
"Wei kinderen, dit is een Kraai. Maar indien je aan hem zou vragen hoe hij heet, dan zal
hij zeggen dat hij een Arend is."
IJdele mensen overschatten vaak hun eigen kracht.
De Stadsmuis en de Veldmuis
Een Stadsmuis ging op bezoek bij een familielid, welke in het veld woonde, en bleef daar eten.
De Veldmuis serveerde een maaltijd van tarwe, wortels en eikels, samen met wat koud
water om erbij te drinken.
De Stadsmuis at maar heel weinig en nam slechts een hapje van dit en een hapje van dat.
Het was heel duidelijk dat ze het eenvoudige eten niet lustte en er alleen maar aan
knabbelde om niet onbeleefd te zijn.
Na de maaltijd begon de Stadsmuis te spreken over haar luxe leven in de stad, terwijl
de Veldmuis aandachtig luisterde.
Daarna gingen ze naar bed in een gezellig nestje onder de grond en sliepen rustig en
ongestoord tot de volgende morgen.
Terwijl ze sliep droomde de Veldmuis dat ze een Stadsmuis was en dat ze genoot van
alle luxe en genoegens waarover de Stadsmuis verteld had.
De volgende morgen vroeg de Stadsmuis aan de Veldmuis of ze graag mee ging naar de stad.
De Veldmuis was blij en zei ja.
Toen ze in de stad waren gingen ze binnen in een mooi, groot huis.
In de eetkamer stond een tafel met daarop de overschotjes van een rijkelijk feestmaal.
Er waren snoepjes en gelatinepudding, taartjes, heerlijke kazen, en nog veel andere
zaken die muizen zo graag eten.
Maar toen de Veldmuis aan een taartje wou knabbelen hoorden ze een Kat luid miauwen
en krabben aan de deur.
Doodsbang vluchten de muizen naar een schuilplaats en daar bleven ze lange tijd heel
stil liggen; ze durfden zelfs amper ademhalen.
Toen ze zich tenslotte terug naar de tafel waagden zwaaide plots de deur open.
Er kwamen dienstboden binnen om de tafel af te ruimen, op de voet gevolgd door de
hond van het huis. In paniek vluchtten de muisjes terug naar hun schuilplaats, welke ze
veilig bereikten.
Van zodra de dienstboden en de hond de kamer hadden verlaten nam de Veldmuis haar
paraplu en haar handtas en zei tegen de Stadsmuis:
"Je hebt meer luxe en lekkernijen dan ik heb, maar toch heb ik Never mijn eenvoudig
eten en mijn nederig leventje op het platteland. En vooral de vrede en de veiligheid die
erbij horen."
Een eenvoudig leven met rust en zekerheid is meer waard dan rijkdom temidden van
angst en onzekerheid.
De Vos en de druiven
Op een dag zag een vos een mooie tros druiven hangen.
Maar de druiven hingen heel hoog, aan een druivenrank in de takken van een boom.
Ze waren zo rijp dat het leek alsof het sap er op elk ogenblik kon uitbrasten. De vos had
veel zin om de druiven op te eten en keek verlangend omhoog.
Omdat de druiven zo hoog hingen probeerde hij er naartoe te springen.
Bij de eerste sprong was hij nog een heel eind van de druiven verwijderd.
Hij nam nu een aanloop en sprong opnieuw.
Maar ook nu kwam hij niet hoog genoeg. Steeds weer opnieuw sprong hij naar de
druiven, maar geen enkele keer kon hij erbij.
Moe van al het springen ging hij neerzitten en keek met tegenzin naar de druiven.
"Wat een gek ben ik toch," zei hij tenslotte "Ik zit mezelf hier moe te maken voor wat
druiven die nog niet rijp en veel te zuur zijn."
En trots liep hij weg, met een minachtende uitdrukking op zijn gezicht.
Veel mensen spreken minachtend en kleinerend over dingen welke buiten hun bereik liggen.
De Wolf en de Kraanvogel
Een Wolf had te gulzig een kip opgegeten en een beentje was dwars in zijn keel blijven
steken. Hij kon het niet meer uitspuwen en ook niet meer inslikken. Dat was natuurlijk
heel erg voor een gulzige wolf.
Hij liep dus naar de Kraanvogel.
Hij was er zeker van dat zij, met haar lange nek en lange snavel, gemakkelijk bij het
beentje kon komen en het er uit kon trekken.
"Ik zal je rijkelijk belonen" zei de Wolf "wanneer je dat beentje er uit kunt nemen."
De Kraanvogel had weinig zin om haar hoofd in de muil van de wolf te steken.
Maar ze wou graag de beloning en deed dus wat de Wolf vroeg.
Toen de Wolf voelde dat hij van het beentje verlost was, liep hij weg.
"Maar hoe zit het met mijn beloning?" riep de Kraanvogel verontwaardigd uit.
"Wat!" snauwde de Wolf, terwijl hij zich omdraaide. "Jij hebt je beloning al lang
gekregen. Wees maar blij dat ik je kop niet heb afgebeten!"
Verwacht geen beloning wanneerje slechte mensen helpt.
De Ezel en de Voerman
Een Voerman leidde zijn Ezel langs een bergpas.
Plots haalde de ezel het in zijn onnozele hoofd om zijn eigen weg te kiezen.
Aan de voet van de berg zag hij zijn stal staan.
De Ezel wou van de berg afspringen omdat hij dacht dat dit de kortste weg naar zijn stal
was. Net toen hij ging springen hield zijn meester hem vast bij zijn staart en probeerde
hem terug te trekken.
Maar de koppige ezel wou niet toegeven en trok uit alle macht naar de kant van de ravijn.
"Heel goed," zei de meester, "doe maar zoals jij het wilt, eigenzinnig beest, en let maar
eens op hoe dat gaat aflopen."
Hij Net de staart los en de domme ezel viel hals over kop van de berg in de ravijn.
Wie niet wil luisteren naar mensen die het goed menen, loopt vaak in zijn eigen ongeluk.
De Leeuw en de Muis
Een Leeuw lag te slapen in het bos. Zijn grote hoofd rustte op zijn voorpoten.
Een kleine, bedeesde Muis kwam onverwacht in zijn buurt.
Toen ze de Leeuw zag werd ze bang en rende haastig weg, maar in haar haast liep ze net
voor de muil van de Leeuw.
De Leeuw werd er wakker van en was boos omdat hij in zijn slaap gestoord werd.
Hij legde zijn grote poot op de Muis en wilde het kleine dier dood drukken.
"Spaar mij!" smeekte de arme Muis "Alstublieft, laat mij gaan. Op een dag zal ik u ook helpen."
De grote Leeuw lachte omdat de kleine Muis gezegd had dat ze hem ooit zou helpen.
Maar hij had een edelmoedig hart en Net de Muis gaan.
Enkele dagen later, toen hij eten zocht in het bos, werd de leeuw gevangen in de netten
van een jager.
Hij kon het net niet kapot scheuren en brulde zo luid dat alle dieren in het bos het
hoorden. De Muis herkende zijn stem en rende er naartoe.
Ze zag hoe de Leeuw worstelde met het net maar het niet los kon maken.
Ze ging naar een van de touwen waarmee het net was vastgemaakt en begon met haar
kleine scherpe tandjes aan het touw te knagen.
Na een poosje was het touw doorgeknaagd en was de Leeuw terug vrij.
De Muis zei tegen de Leeuw: "Je lachte toen ik zei dat ik je zou helpen. Nu heb je gezien
dat zelfs een kleine Muis een grote Leeuw van dienst kan zijn."
Een goede daad is nooit verloren moeite.
De Herdersjongen en de Wolf
Een Herdersjongen hoedde de schapen van zijn meester.
De schapen liepen op een wei naast een donker bos, niet ver van het dorp.
Al gauw begon de Herdersjongen zich te vervelen.
Hij kon zich alleen maar amuseren door tegen zijn hond te praten en liedjes te spelen op
zijn herdersfluit. Op een dag zat hij neer in de wei en keek naar zijn schapen.
Hij vroeg zich af wat hij zou doen indien er uit het bos een Wolf kwam en de schapen aanviel.
Zijn meester had hem gezegd dat hij dan om hulp moest roepen. De mensen uit het dorp
zouden dan naar de wei lopen en de Wolf wegjagen.
Het leek hem wei leuk om al die mensen te zien lopen. En alhoewel er geen wolf te zien
was riep hij heel hard: "Wolf! Wolf!"
De mensen in het dorp hoorden hem roepen en liepen snel naar de wei.
Maar toen ze daar aankwamen zagen ze hoe de jongen zijn buik vast hield van het
lachen omdat hij ze allemaal had gefopt.
Een paar dagen later riep de Herdersjongen opnieuw: "Wolf! Wolf!"
En weer kwamen de mensen aangelopen om hem te helpen.
Maar ook deze keer was er geen Wolf te zien en terug zat de Herdersjongen te schudden
van het lachen.
Op een avond, terwijl de zon wegzakte achter het bos en de schaduwen langer werden,
kwam er echt een Wolf uit het bos.
De Wolf keek naar de Schapen, koos er één uit en zette er zijn tanden in. De jongen was
nu heel bang en liep naar het dorp en schreeuwde: "Wolf! Wolf!"
Maar de mensen uit het dorp geloofden hem niet meer en gingen verder met hun eigen
werk. Ze zeiden: "We laten ons geen derde keer foppen."
Ondertussen beet de Wolf veel schapen van de jongen dood en sloop toen terug weg in het bos.
Leugenaars worden niet meer geloofd, ook wanneer ze de waarheid spreken.
De Mug en de Stier
Een Mug vloog over een wei en zoemde wel heel hard voor zo een klein dier.
Ze zette zich neer op de horens van een Stier.
Nadat ze een poosje gerust had wilde de Mug terug wegvliegen. Maar vooraleer ze
wegvloog bood ze de Stier haar excuses aan omdat ze zijn horens gebruikt had als
rustplaats: "Beste Stier, je zult wel blij zijn dat ik nu wegvlieg" zei de Mug.
"Oh, dat blijft me om het even" antwoordde de Stier "Ik heb zelfs niet gemerkt dat je daar zat."
We zijn vaak belangrijker in onze eigen ogen dan in de ogen van onze buur.
Hoe kleiner de geest hoe groter de verwaandheid.
De Plataan
Twee Reizigers wandelden in de middagzon en kregen het warm.
Ze kwamen bij een boom met wijde takken en legden zich in zijn schaduw neer om er te
rusten. Ze lagen op hun rug en keken omhoog naar de mooie bladeren van de boom en
zagen dat het een Plataan was.
"De Plataan is een nutteloze boom!" zei één van hen "Hij draagt geen fruit en laat alleen
maar zijn bladeren op de grond vallen."
"Ondankbare mensen!" antwoordde de Plataan "Jullie liggen hier in de koele schaduw van
mijn bladeren, en toch zeggenjullie dat ik nutteloos ben!"
De dingen waar we het meest aan hebben worden vaak het minst gewaardeerd.
De Boer en de Ooievaar
Er was eens een brave Ooievaar die niet erg slim was en in iedereen vertrouwen had.
Op een dag kwam hij een groep Reigers tegen.
De Reigers vertelden hem dat ze een veld hadden gevonden waarop een boerzopas gezaaid had.
Ze nodigden de Ooievaar uit om samen met hen naar dat veld te vliegen.
Maar de Boer had over zijn veld netten gespannen, en zowel de Reigers als de Ooievaar
raakten erin verstrikt.
De Ooievaar vroeg aan de Boer om hem terug vrij te laten: "Laat me alstublieft gaan,"
smeekte hij "Ik ben geen Reiger maar een Ooievaar. En u weet hoe eerlijk wij zijn en hoe
goed ons karakter is. Ik wist niet dat de Reigers uw zaadjes wilden stelen."
De Boer antwoordde: "Het kan wel zijn dat je een brave en goede vogel bent, maar ik
heb je betrapt, samen met de stelende Reigers, en je zult dezelfde straf krijgen als zij."
Je wordt beoordeeld op het gezelschap waarin je verkeert.
De Schapen en het Varken
Een schaapherder liep samen met zijn schapen over een wei en in die wei zag hij een dik
varken staan. Hij sloop er stilletjes naartoe en kon het vangen.
Toen het varken voelde dat het gevangen was begon het heel hard te schreeuwen en te
spartelen, alsof het werd dood gedaan.
Maar ondanks het geschreeuw en gespartel kon de schaapherder het varken onder zijn
arm nemen. En zo ging hij op weg naar de slager in het dorp.
De Schapen in de wei waren zeer verbaasd en maakten zich vrolijk over het gedrag van het Varken.
Ze volgden de schaapherder tot aan het hek rond de wei.
"Waarom schreeuw je toch zo hard?" vroeg een van de schapen "Wij worden dikwijls
door de Schaapherder opgepakt en weggedragen.
Maar ons zul je zo geen drukte horen maken. We zouden ons ervoor schamen."
Tussen twee gillen door antwoordde het Varken: "Dat is allemaal goed en wei.
Wanneer hij jullie vangt is het enkel om jullie wol af te scheren. Maar als hij mij vangt is
het om mijn vlees op te eten!"
Het is gemakkelijk om moedig te zijn wanneer er geen gevaar dreigt.
De Reizigers en de Geldbuidel
Twee mannen reisden samen langs een weg. Plots zag een van hen een goedgevulde
geldbuidel liggen. Hij raapte hem op en zei: "Kijk eens hoeveel geluk ik heb! Ik heb een
geldbuidel gevonden. En hij weegt zoveel dat ik denk dat hij vol goud zit."
Zijn reisgenoot zei:
"Zeg niet 'Ik heb een geldbuidel gevonden'. Zeg liever 'Wij hebben een geldbuidel
gevonden' en "Kijk eens hoeveel geluk wij hebben'. Mensen die samen reizen moeten
zowel voorspoed als ongeluk met elkaar delen."
De andere zei boos:
"Nee, nee. Ik heb hem gevonden en ik zal hem houden."
Toen hoorden ze plots mensen roepen: "Stop, lelijke dief!"
Ze keken rond en zagen een groep mensen afkomen, gewapend met stokken.
De man die de geldbuidel had gevonden kreeg schrik en zei: "We zijn verloren indien ze
zien dat wij de geldbuidel hebben."
De andere reiziger zei: "Nee, nee. Daarnet wou je niet 'wij' zeggen, zeg nu ook maar 'ik'.
Zeg liever 'Ik ben verloren'."
We kunnen niet verwachten dat iemand ons ongeluk deelt tenzij we hem ook in ons
geluk laten delen.
De Kikkers die een Koning zochten
De Kikkers waren het beu om zichzelf te regeren. Ze hadden zoveel vrijheid dat ze
verwend geraakten. Ze deden niets anders dan kwakend in het water zitten.
Ze verveelden zich en wensten dat ze een Koning hadden die hun kon vermaken met zijn
pracht en praal en die hun kon laten voelen dat hij de baas was.
En dus vertelden ze aan een voorbijkomende eend dat zeeen Koning zochten.
Naast hun vijver stond een oude boom.
Op een dag brak er een dikke tak af en die viel met een grote plons in hun vijver.
De kikkers sprongen weg en verborgen zich in het riet en in het gras.
Ze dachten dat de tak een grote reus was die hun koning wou worden.
Maar al gauw ontdekten ze hoe tarn en vreedzaam Koning Tak was.
De jonge Kikkers begonnen hem te gebruiken als springplank om in het water te duiken.
De oudere Kikkers gebruikten hem als een plaats om samen te komen, en luid te klagen
dat hun Koning toch geen echte koning was.
Ondertussen had de Eend aan de andere dieren, waaronder een Reiger, verteld dat de
Kikkers een koning zochten. Van zodra hij dat hoorde vloog de Reiger naar de
kikkervijver en zei dat hij hun Koning zou zijn.
De Kikkers waren blij maar merkten al vlug dat Koning Reiger een heel andere koning
was dan hun tamme Koning Tak.
Op zijn lange poten liep de Reiger in de vijver en slokte zoveel Kikkers op tot zijn buik
vol zat. De Kikkers zagen al gauw hun domheid in.
Ze smeekten hun wrede Koning om terug weg te gaan.
Maar Koning Reiger zei: "Wat is me dat nu! Zijn jullie niet tevreden? Jullie hebben
gekregen waar je om gevraagd had. Indien het jullie niet bevalt is het alleen maar jullie eigen schuld."
Denk goed na vooraleer je iets verandert.
De Uil en de Krekel
De Uil slaapt altijd overdag. Na zonsondergang, wanneer het rozige licht verdwijnt in de
donkere lucht en de schaduwen traag over het bos vallen, komt hij uit zijn nolle boom,
nog slaperig en knipperend met zijn ogen.
Daarna laat hij zijn vreemd "hoe-hoe-hoe- oe-oe-oe" geluid weerklinken in het bos en
begint hij te jagen op kevers en torren en kikkers en muizen, op alle dingen die hij graag eet.
In het bos zat een oude Uil die zich erg humeurig gedroeg en niet gauw tevreden was,
zeker indien hij overdag in zijn slaap gestoord werd.
Op een warme namiddag in de zomer sliep hij in een oude eik. Een Krekel kwam voorbij
en maakte het geluid dat krekels altijd maken, vrolijk, rasperig en nogal luid.
De oude Uil stak zijn hoofd naar buiten en zei: "Ga weg van hier, mijnheer. Heeft u geen
manieren? U zou tenminste wat respect kunnen hebben voor mijn leeftijd, en me rustig laten slapen!"
Maar de Krekel antwoordde brutaal dat hij net zoveel recht had op een plaatsje in de zon
als de Uil recht had op een plaatsje in zijn oude eik. En daarna werd zijn liedje nog luider
en raspte het nog harder.
De wijze oude Uil wist dat het weinig zou uithalen wanneer hij ruzie maakte met de
Krekel. Maar hij was vast van plan om hem te straffen voor zijn brutaal gedrag.
Het was alleen jammer dat de Krekel niet dicht genoeg bij hem zat.
De Uil verstopte dus zijn boosheid en begon heel vriendelijk tegen de Krekel te spreken:
"Wei mijnheer, ik ben nu toch al wakker en kan dus beter maar luisteren naar uw liedje.
Maar ik denk net aan iets. Ik heb hier in mijn boom een zeer lekkere wijn staan.
En u weet dat elke zanger beter zingt wanneer hij eerst een beetje wijn heeft gedronken.
Komt u maar naar hier, dan kunt u samen met mij proeven van die heerlijke drank.
En daarna zult u mooier kunnen zingen dan ooit tevoren."
De onnozele Krekel was erg blij met deze vleiende woorden.
Hij sprong naar het hoi van de Uil en keek uit naar de wijn, maar zodra hij dicht genoeg
was deed de Uil "hap" en at de Krekel op.
Vleierij is niet hetzelfde als echte bewondering.
Laat vleierij je waakzaamheid niet verslappen.
De Wolf en zijn Schaduw
Op een avond kwam een Wolf terug naar zijn hoi. Hij had een uitstekend humeur en een
flinke honger.
Terwijl hij rondliep wierp de ondergaande zon zijn schaduw ver over de grond, zodat de
Wolf wel honderd keer groter leek dan hij in werkelijkheid was.
Trots riep hij uit: "Nee maar! Kijk eens hoe groot ik ben! Nu moet ik niet meer weglopen
voor de Leeuw, want ik ben de grootste. Ik zal hem eens laten zien wie de echte koning
van de dieren is, hij of ik."
Maar toen viel er over Wolf en zijn schaduw een nog veel grotere schaduw. Het volgende
ogenblik sprong de Leeuw op de rug van de Wolf en at hem gulzig op.
Zorg dat je door je fantasieen de realiteit niet vergeet.
De Eik en het Riet
Een was eens een vijver waarin slanke rietstengels groeiden.
Naast die vijver stond een reusachtige eik. Wanneer de wind over de vijver waaide bleef
de grote eik trots rechtop staan, met zijn honderden takken omhoog gericht naar de hemel.
Maar de Rietstengels bogen zich diep neer voor de wind en maakten een treurig, klagend geluid.
De Eik zei: "Jullie hebben wel reden om te klagen. Bij het minste briesje dat over het
water strijkt moeten jullie je hoofd buigen, terwijl ik, de machtige Eik, stevig rechtop blijf
staan in de zwaarste stormen."
De Rietstengels antwoordden: "Over ons moet U zich geen zorgen maken. De wind doet
ons geen kwaad. We buigen voor hem zodat we niet breken. U, met al uw kracht en
trots, hebt tot hiertoe stand kunnen houden. Maar het einde nadert."
Nadat de Rietstengels zo gesproken hadden trok er een geweldige storm over het land.
De Eik stond trots rechtop en vocht tegen de storm, terwijl de Rietstengels diep neerbogen.
De wind verdubbelde in kracht en een verschrikkelijke windstoot duwde de Eik opzij en
trok zijn wortels uit de grond. De trotse Eik viel dood neer tussen het levende Riet.
Wie kan buigen barst niet.
De Jongens en de Kikkers
In een vijver leefde eens een kikkerfamilie.
Op een dag kwamen daar een paar jongens spelen. Ze vermaakten zich door stenen over
het water van de vijver te laten stuiteren.
De jongens bleven maar met stenen gooien en hadden veel plezier.
Maar in de vijver zaten de arme kikkers te beven van schrik.
Tenslotte stak één van de kikkers, de oudste en de moedigste, zijn kop uit het water en
zei: "Oh, alstublieft, lieve kinderen, stop met dat gevaarlijk spel! Voor jullie kan het wel
plezierig zijn maar voor ons betekent het de dood."
Denk altijd na of je eigen plezier niet de oorzaak is van het ongeluk van anderen.
De Kraai en de Kruik
Ooit was er eens een zomer waarin het zo droog was dat zelfs de vogels geen
water meer vonden om te drinken.
Maar op een dag vond een dorstige kraai een kruik met daarin een beetje water.
Maar de kruik was hoog en had een smalle hals. Daardoor kon de Kraai niet aan het
water komen. Hij probeerde van alles, maar het lukte niet.
Het arme dier dacht dat hij ging sterven van dorst.
Maar toen kreeg hij een idee.
Met zijn bek nam hij kleine steentjes en liet ze één voor één in de kruik vallen.
Met elk steentje dat in de kruik viel kwam het water een beetje hoger.
En toen hij genoeg steentjes in de kruik had gegooid stond het water hoog genoeg zodat
hij ervan kon drinken.
Wanneer we in nood zitten kan een goed gebruik van ons verstand er ons vaak uit
helpen.
De Krekel en de Mieren
Op een mooie dag in de late herfst was een familie Mieren druk bezig in de
warme zonneschijn.
Ze droogden het graan dat ze in de zomer verzameld hadden.
Toen kwam er een hongerige Krekel langs, met zijn viool onder zijn arm.
Hij bedelde deemoedig om wat eten.
"Wat!" riepen de Mieren verbaasd uit "Heb je niets gespaard voor de winter?
Wat heb je dan de hele zomer gedaan?"
De Krekel antwoordde:
"Ik had geen tijd om een voorraad eten bijeen te zoeken. Ik was zo hard bezig met
muziek maken dat, voor ik het wist, de zomer voorbij was."
De Mieren haalden vol afkeer hun schouders op en riepen: "Je was muziek aan het
maken, hé? Heel goed. Ga dan nu maar wat dansen!"
En ze keerden hun rug naar de Krekel en gingen verder met hun werk.
Er is een tijd om te werken en een tijd om te spelen.
Een Raaf en een Zwaan
Een Raaf, die zoals alle raven een pikzwart verenkleed had, was jaloers op een Zwaan
omdat haar veren zo wit waren als vers gevallen sneeuw.
De onnozele vogel dacht dat zijn veren even wit zouden worden indien hij leefde zoals
een zwaan: de hele dag zwemmen en duiken en planten eten die in het water groeien.
Hij verliet dus zijn huis in de bossen en vloog weg om te gaan leven in meren en
moerassen.
Maar alhoewel hij zich de hele dag waste, en daarbij bijna verdronk, bleven zijn veren
even zwart als voordien.
En omdat de waterplanten die hij at niet geschikt waren voor hem, werd hij magerder en
magerder, waarna hij tenslotte stierf.
Een verandering van gewoonten verandert het wezen niet.