De twee Geiten
Tussen twee hoge bergen lag een diepe ravijn en onderaan in die ravijn stroomde
een wilde bergrivier.
Over de ravijn lag een omgewaaide boom die de twee bergen met elkaar verbond.
De boomstam was zo smal dat er niet genoeg plaats was om zelfs maar twee eekhoorns
tegelijk door te laten.
Op een dag stond er een geit op de ene berg en een andere op de andere berg.
Ze wilden allebei de ravijn oversteken langs de dunne boomstam.
De ene geit zette haar poten op het uiteinde van de stam. De andere deed hetzelfde aan
het andere uiteinde.
En stapje voor stapje gingen ze naar elkaar toe, tot hun horens elkaar aanraakten en ze
niet meer verder konden.
Ze waren alle twee te trots en te koppig om toe te geven en probeerden elkaar weg te
duwen. En door zo te vechten verloren ze allebei hun evenwicht en stortten neer in de
diepe ravijn, waar ze meegesleurd werden door de wilde bergrivier.
Het is beter om toe te geven dan jezelf door koppigheid in het ongeluk te storten.
De Ezel en de lading zout
Een koopman had aan zee een zware lading zout gekocht.
Hij laadde die op de rug van zijn ezel en samen gingen ze naar huis.
Ze kwamen aan een rivier en zochten een ondiepe plaats waar ze haar konden oversteken.
Ze hadden vroeger al vele malen deze rivier overgestoken zonder enig probleem.
Maar deze keer gleed de ezel uit en viel in het water.
Toen de Koopman hem tenslotte terug recht had gekregen was veel van het zout
weggespoeld en gesmolten in het water.
Toen de Ezel merkte hoeveel lichter zijn lading geworden was stapte hij vrolijk verder.
De volgende dag ging de Koopman om een nieuwe lading zout.
Op de weg naar huis herinnerde de Ezel zich wat er de vorige dag gebeurd was en hij liet
zich opzettelijk in het water vallen. En opnieuw was zijn lading veel lichter.
De Koopman werd boos, keerde zich om en dreef de Ezel terug naar de zee.
Daar laadde hij twee grote manden met sponzen op zijn rug.
Terug bij de rivier liet de Ezel zich opnieuw in het water vallen.
Maar toen hij terug recht krabbelde was hij zeer teleurgesteld, want zijn last was nu tien
keer zwaarder dan daarvoor.
Een goede oplossing kan in andere omstandigheden een slechte zijn.
De Leeuw en de Mug
Een Mug zoemde rond het hoofd van een Leeuw.
De Leeuw riep: "Ga weg, lelijk insect!"
Maar de Mug liet zich niet wegjagen en zei nijdig tegen de Leeuw:
"Denk je dat ik bang voor je ben omdat men je de koning van de dieren noemt?"
Onmiddellijk daarop vloog ze naar de Leeuw en prikte hem in zijn neus.
Razend kwaad sloeg de Leeuw naar de Mug maar verwondde alleen zijn eigen neus.
De Mug liet zich niet doen en steeds opnieuw prikte ze in de Leeuw. De Leeuw was nu
buiten zichzelf van woede, maar zijn razernij maakte hem alleen maar moe. Overdekt
met de wonden van zijn eigen klauwen en tanden, gaf hij de strijd tenslotte op.
De Mug vloog weg om aan de hele wereld te vertellen dat ze een Leeuw had verslagen,
en ze was daar zo fier over dat niet zag dat er een spinnenweb op haar weg hing.
Ze vloog erin en raakte niet meer los. Zo kwam ze ellendig aan haar einde,
gevangen door een kleine spin.
De zwakste van onze vijanden moet men dikwijls het meeste vrezen.
Trots over een succes mag ons niet onvoorzichtig maken.
De Aap en de Kameel
Er werd een groot feest gegeven ter ere van Koning Leeuw.
Aan de Aap werd gevraagd of hij voor het gezelschap wou dansen.
Hij danste heel knap en alle dieren waren zeer tevreden over zijn sierlijke
behendigheid en ze klapten in hun handen.
Hierdoor werd een Kameel erg jaloers. Hij was er zeker van dat hij even goed kon
dansen als de Aap, misschien zelfs beter.
Hij baande zich een weg door de menigte die bewonderend naar de Aap stond te kijken,
ging op zijn achterste poten staan en begon zelf te dansen.
Maar de grote, logge Kameel maakte zich alleen maar belachelijk toen hij zijn knobbelige
benen uitsloeg en zijn lange, lompe nek in alle richtingen draaide. En door zijn gestuntel
vertrapte hij bijna een paar toekijkende dieren.
Op het einde sloeg hij zijn grote poten zover uit dat ze rakelings de neus van Koning
Leeuw misten. De dieren hadden nu genoeg van de Kameel, werden kwaad en
dreven hem de woestijn in.
Aap geen dingen na indien je er geen verstand van hebt.
Het Everzwijn en de Vos
Een Everzwijn was zijn slagtanden aan het scherpen tegen een stuk boomstam.
Een Vos kwam voorbij, en omdat hij graag spotte met zijn buren bleef hij staan.
Hij deed alsof hij bang was voor een verborgen vijand en maakte daar een hele show
van. Maar het Everzwijn ging rustig door met zijn werk.
Tenslotte vroeg de Vos, met een grijnslach op zijn gezicht: "Waarom doe je dat?
Er dreigt hier toch nergens gevaar?"
Het Everzwijn antwoordde: "Dat is waar, maar wanneer het gevaar komt heb ik geen tijd
om mijn tanden te slijpen. Indien ze dan niet scherp zijn is het voor mij te laat
en verlies ik het gevecht."
Voorbereid zijn op oorlog is de beste garantie voor vrede.
De Leeuw, de Beer en de Vos
Een geitje was verloren gelopen en stond hulpeloos te blaten.
Het geblaat werd gehoord door een Beer en een Leeuw, en allebei stormden ze op
het geitje af om het op te eten. Maar omdat ze het allebei voor zich alleen wilden,
begonnen de Beer en de Leeuw met elkaar te vechten. Het gevecht duurde lang en
uiteindelijk hadden ze elkaar zo toegetakeld dat ze gingen liggen en niet meer in staat
waren om verder te vechten.
Toen dook er een Vos op. Hij nam het geitje in zijn muil en ging er zo snel mogelijk van
door. De Beer en de Leeuw waren kwaad op de Vos maar konden niets doen.
Daarna zeiden ze tegen elkaar:
"Het zou veel beter geweest zijn indien we, zonder ruzie te maken, het geitje onder ons
twee verdeeld hadden."
Zij die het werk doen, plukken daar niet altijd de vruchten van.
De Wolf en het Lam
Op een ochtend stond een verdwaald lammetje te drinken aan een beekje.
Op hetzelfde ogenblik stond een hongerige Wolf stroomopwaarts aan
diezelfde beek en keek rond of hij iets kon vinden om te eten.
Hij zag het lammetje staan en rende er naartoe. Hij wou het opeten maar het zag
er zo onschuldig en hulpeloos uit dat hij naar een excuus zocht om het aan te vallen.
De Wolf zei:
"Ik was aan het drinken. Hoe durf je in mijn beek rond te trappelen en mijn
drinkwater modderig te maken? Je verdient het om streng gestraft te worden voor
je onbezonnenheid.”
Het bevende lammetje antwoordde:
"Maar, Hoogheid, wees niet kwaad! Ik kan uw drinkwater niet modderig gemaakt
hebben, want u stond stroomopwaarts."
"Je hebt het wel modderig gemaakt” zei de Wolf kwaad "En daarbij, vorig jaar heb
je leugens over mij verteld!"
"Hoe kan ik dat gedaan hebben? Ik was vorig jaar nog niet eens geboren."
"Indien jij het niet was, dan was het je broer!"
"Ik heb geen broers."
"Dan was het zeker iemand van je familie" zei de Wolf.
Zonder nog een woord te zeggen greep hij het arme lammetje vast en nam het mee
naar het bos.
Een bullebak vindt altijd een excuus voor zijn gedrag.
De onrechtvaardigen luisteren niet naar het verweer van een onschuldige.
De Hazen en de Kikkers
Hazen zijn altijd bang.
Voor de minste schaduw lopen ze verschrikt naar een schuilplaats.
Op een dag waren ze dat zo beu dat ze besloten om moedig te worden.
Ze gingen bij elkaar zitten en bespraken de beste manier om moedig te worden.
Maar opeens hoorden ze het gekraak van een takje en sneller dan de bliksem
renden ze bevend naar hun hazenhol.
Onderweg kwamen ze langs een vijver, waar een familie Kikkers op de oever tussen het riet zat.
Toen ze de hazen hoorden afkomen sprongen de bange kikkers onmiddellijk in het water.
"Kijk,"riep een Haas, "We staan er nog zo slecht niet voor. Hier zijn dieren die zelfs bang zijn van ons!"
Hoe ongelukkig we ook denken te zijn, er is altijd iemand ongelukkiger dan wij zelf.
De Vos en de Ooievaar
Vossen houden graag andere dieren voor de gek.
Op een dag bedacht een Vos een plan om zich eens goed te vermaken met een Ooievaar.
Hij had altijd al gelachen met deze dieren, omdat hun nek en snavel zo lang zijn.
Hij ging naar een Ooievaar en zei met een valse glimlach: "Ik nodig u uit om deze
middag bij mij te komen eten."
De Ooievaar was heel blij met de uitnodiging en kwam mooi op tijd bij de
Vos aan en had grote honger.
De Vos diende soep op, maar wel in een ondiep bord.
Daardoor kon de Ooievaar enkel het puntje van zijn bek nat maken en kreeg hij geen
druppel soep in zijn maag. Maar de Vos likte de soep met gemak uit het bord en lachte
de Ooievaar uit.
De hongerige Ooievaar was zeer ontstemd over deze grap.
Maar hij bleef rustig en gelijkmoedig en maakte zich niet kwaad tegen de Vos.
Niet lang daarna nodigde hij op zijn beurt de Vos uit om bij hem te komen eten.
Precies op het afgesproken uur verscheen de Vos.
De Ooievaar had een visgerecht gemaakt dat zeer lekker rook.
Maar hij diende het op in een hoge kruik met een smalle hals.
De Ooievaar kon gemakkelijk bij het voedsel met zijn lange snavel, maar al wat de Vos
kon doen was de buitenkant van de kruik aflikken en de heerlijke geur van het eten
opsnuiven. En toen de Vos kwaad werd zei de Ooievaar kalmpjes:
Haal geen streken uit met je buren tenzij zij hetzelfde met jou mogen doen.
De Wolf en de Leeuw
Een Wolf had een lammetje gestolen en droeg het naar zijn hol om het op te
eten. Maar op weg naar zijn hol kwam hij een Leeuw tegen.
De Leeuw pakte het lam af van de Wolf.
De Wolf bleef op een veilige afstand van de Leeuw staan en zei boos:
"Je hebt het recht niet om iets te stelen dat van mij is."
De Leeuw keek om, maar omdat de Wolf te veraf stond om hem een lesje te leren,
zei hij; "Is dat lam van jou? Heb je het gekocht, of heeft de Schaapherder het als
geschenk aan jou gegeven? Vertel me eens, hoe is het jouw eigendom geworden?"
Wie steelt moet niet klagen wanneer hij zelf bestolen wordt.
Het Hert en zijn weerspiegeling
Een Hert was aan het drinken van een heldere bron en zag zijn spiegelbeeld in het water.
Hij keek bewonderend naar zijn gewei maar was erg beschaamd over zijn dunne poten.
Hij zuchtte: "Waarom heb ik toch zulke dunne poten terwijl ik zo een mooi en groot
gewei op mijn hoofd heb?"
Op dat ogenblik rook hij een panter en onmiddellijk rende hij weg door het bos.
Maar toen hij tussen de bomen liep raakte zijn gewei verstrikt in de takken en al gauw
had de Panter hem te pakken.
Toen pas bedacht het Hert dat zijn dunne poten, waarover hij zo beschaamd was,
hem zouden gered hebben, maar dat het nutteloze gewei, waar hij zo fier op was,
de oorzaak was van zijn ongeluk.
Vaak hechten we te veel belang aan de versiering en te weinig aan wat echt belangrijk is.
De Pauw
Lang geleden was de Pauw een gewone vogel, zonder de prachtige staart die hij nu
heeft. Hij was toen jaloers op de mooie kleuren van fazanten en eenden.
Hij begon heel hard te wensen dat hij ook zo mooi zou zijn, en liefst nog mooier.
En kijk! Op een dag werd hij wakker en zag hij dat al zijn veren mooi gekleurd waren.
Maar bovenal had hij een prachtige, grote staart gekregen die schitterde van de vele
tinten: groen, goud, purper en azuur.
Heel fier wandelde hij tussen de andere vogels en ze bekeken hem allemaal met afgunst.
Zelfs de mooiste fazanten moesten toegeven dat de Pauw mooier was dan zij.
Maar toen kwam er een Vos langs.
Alle andere vogels vlogen weg en de Pauw wilde met hen mee.
Maar alhoewel hij vroeger goed kon vliegen was hij nu, met zijn nieuwe grote staart,
zo zwaar geworden dat hij niet meer los raakte van de grond.
De Vos deed 'hap' en at hem op.
Vrijheid is meer waard dan luxe en uiterlijk vertoon.
De Muizen en de Wezels
De Wezels en de Muizen vochten vaak met elkaar.
Maar in elk gevecht waren het de Wezels die de overwinning behaalden, en ze namen
altijd veel muizen gevangen om ze de volgende dag op te eten.
De Muizen waren wanhopig en belegden een vergadering.
Daar zegden ze dat de Muizen altijd verloren omdat ze geen leiders hadden.
Ze stelden dus een groot aantal generaals en commandanten aan, die ze kozen uit de
meest vooraanstaande muizen.
Om zichzelf te onderscheiden van de gewone soldaten, zetten de nieuwe leiders trots een
muts op hun hoofd met daarin een paar pluimen. Daarna lieten ze de gewone soldaten
veel oefeningen doen zoals: in de rij gaan staan, marcheren, door het stof kruipen en nog veel meer.
Toen de Muizengeneraals vonden dat hun leger sterk genoeg was stuurden ze een
oorlogsverklaring naar de Wezels.
De Wezels gingen daar graag op in, want ze hadden altijd grote honger en waren verzot op Muizen.
Onmiddellijk vielen ze het Muizenleger aan.
Al gauw bleek dat het aanstellen van generaals en de vele oefeningen nutteloos waren
geweest: de Wezels waren sterker en de Muizen moesten lopen voor hun leven.
De gewone soldaten konden gemakkelijk wegvluchten langs kleine gaatjes in de muur.
Maar de generaals en commandanten konden daar niet in omdat hun mutsen met
pluimen in de weg zaten. Geen enkele van hen ontsnapte aan de Wezels.
Belangrijk willen zijn heeft zo zijn nadelen.
De Vos en de Leeuw
Een zeer jonge Vos kwam in het bos een Leeuw tegen.
Hij had nog nooit een Leeuw gezien en werd zo bang dat hij heel snel wegliep.
Een tijdje later kwam de Vos opnieuw de Leeuw tegen.
Deze keer liep hij niet meer weg maar verstopte zich achter een boom om de
Leeuw eens goed te bekijken.
Toen de Vos een derde keer de Leeuw ontmoette was hij niet meer bang, stapte
stoutmoedig op hem toe en zei: "Hallo daar, ouwe jongen."
Vertrouwdheid leidt vaak tot minachting.
De Leeuw en de Ezel
Een Leeuw en een Ezel hadden afgesproken om samen te gaan jagen.
Tijdens hun jacht zagen ze een kudde wilde geiten weglopen in een grot.
Ze maakten een plan hoe ze de geiten het best zouden kunnen vangen.
De Ezel zou in de grot gaan en de Geiten naar buiten drijven, terwijl de Leeuw bij
de ingang zou staan om ze te vangen.
Het plan werkte heel goed.
De Ezel maakte zoveel lawaai in de grot, uit al zijn macht schoppend en balkend,
dat de Geiten verschrikt naar buiten liepen en in de klauwen van de Leeuw vielen.
De Ezel kwam trots uit de grot en zei: "Heb je gezien hoe ik ze heb doen lopen?"
De Leeuw antwoordde: "Ja zeker, en indien ik niet geweten had dat jij het maar was,
dan was ik zeker ook gaan lopen."
Luidruchtige opscheppers maken alleen indruk op wie hen nog niet kent.
De ijdele Kraai en zijn geleende veren
Een kraai vloog over de tuin van het paleis van de Koning.
Daar zag hij een groep koninklijke Pauwen.
Hij keek bewonderend naar hun prachtige veren en hun schitterende kleuren.
Hij verlangde ernaar om ook zo mooi te zijn.
Want de zwarte kraai is geen erg mooie vogel, en hij heeft ook geen verfijnde manieren.
Maar hij wou graag op gelijke voet omgaan met de Pauwen.
Al wat hij daarvoor nodig had was een even mooi kostuum als zij, dacht hij.
In de tuin van het paleis lagen een paar afgevallen veren van de Pauwen.
Hij raapte ze op en stak ze tussen zijn eigen veren.
Zo uitgedost stapte hij trots tussen de andere kraaien en liet goed blijken dat hij zichzelf
nu veel mooier vond dan zij.
Daarna vloog hij terug naar de tuin en ging tussen de Pauwen lopen.
Maar ze hadden al gauw door wie hij werkelijk was.
De Pauwen waren boos omdat hij hun na-aapte.
Ze vlogen op hem af en plukte de geleende pluimen uit zijn verenkleed en ook een
paar van zijn eigen veren.
De arme kraai keerde terug naar de andere kraaien.
Maar daar wachtte hem een onaangename verrassing.
Zij waren niet vergeten hoe hooghartig hij tegen hen had gedaan.
Om hem te straffen schreeuwden ze tegen hem, pikten hem met hun snavels en joegen hem weg.
Met andermans veren wordt men geen mooie vogel.
De Wolf en de Ezel
Een Ezel was aan het grazen in een wei naast een bos.
Plots zag hij een Wolf die vanuit de schaduw van het bos naar hem keek.
Hij wist onmiddellijk wat de Wolf van plan was en bedacht een plan om hem te slim af te zijn.
Hij deed dus of hij kreupel was en begon pijnlijk te hinken.
De Wolf kwam naar hem toegelopen en vroeg aan de Ezel waardoor hij kreupel was geworden.
De Ezel antwoordde dat hij op een scherpe doorn had getrapt en hij zei:
"Alstublieft, trek de doorn uit mijn poot. Indien je dat niet doet zal de doorn
in je keel blijven steken wanneer je me opeet."
De Wolf vond dit een verstandige gedachte, want hij wou de ezel wel opeten maar
wilde er niet in stikken. De Ezel hief zijn poot op en de Wolf begon heel zorgvuldig
te zoeken naar de doorn.
Maar ineens gaf de Ezel zulk een krachtige trap dat de Wolf wel vier meter verder vloog.
En terwijl de Wolf traag en pijnlijk terug recht stond was de Ezel al lang weggelopen.
"Dat heb ik wel verdiend" gromde de Wolf toen hij terug het bos inkroop. "Ik ben een
jager van beroep, maar geen dokter."
Blijf bij je beroep.
De Aap en de Kat
Ooit leefden een Kat en een Aap als huisdieren in hetzelfde huis. Ze waren dikke
vrienden en haalden voortdurend allerlei kattenkwaad uit. Waar ze het meest aan
dachten was aan eten, en het maakte weinig uit hoe ze het konden bemachtigen.
Op een dag zaten ze bij het vuur van de open haard waarin een paar kastanjes
lagen te roosteren. En ze vroegen zich af hoe ze die uit het vuur konden halen.
De Aap zei tegen de Kat:
"Ik zou ze er graag uitnemen, maar jij bent zoveel handiger in die dingen.
Neem ze eruit en ik zal ze onder ons verdelen."
De Kat strekte haar poot heel voorzichtig uit naar het vuur, duwde wat hete kooltjes
opzij, en trok haar poot snel terug.
Daarna probeerde ze het nog eens en slaagde erin om een kastanje half uit het vuur te halen.
De derde keer trok ze de kastanje helemaal uit het vuur.
De Kat herhaalde dit verschillende keren en verschroeide telkens een beetje van de
pels op haar poten. Van zodra ze een kastanje uit het vuur had getrokken at de Aap
de kastanje op.
Toen kwam de meester binnen, en de twee dieren liepen heel snel weg.
De kat met haar verschroeide poten en de Aap met een buik vol kastanjes.
Van die dag af stelde de Kat zich tevreden met muizen en ratten en wilde ze niets meer
te maken hebben met Mijnheer Aap.
Mensen die je vleien willen meestal iets bekomen op jouw kosten.
De Honden en de Dierenhuiden
Een leerlooier had een paar dierenhuiden op de bodem van een riviertje gelegd om
ze daar te laten weken.
Enkele hongerige honden, die wel een dierenhuid lustten, hadden dat gezien.
Maar het water was te diep en de honden konden er niet aan.
Ze bespraken het probleem met elkaar en dachten dat ze een oplossing gevonden
hadden: het beste was het om de rivier leeg te drinken.
Ze staken allemaal hun tong in het water en begonnen het op te likken, zo snel als
ze maar konden.
Het water in de rivier verminderde niet en toch bleven ze maar drinken en drinken,
tot ze uiteindelijk niet meer konden en hun magen openbarstten.
Probeer geen onmogelijke dingen te doen.
De Beer en de Bijen
Een Beer liep door het bos en was op zoek naar bessen.
Maar ineens kwam hij bij een omgevallen boomstam waarin een zwerm bijen
hun honing bewaarden.
De Beer, die dol was op honing, begon de boomstam te onderzoeken om te
weten of de bijen thuis waren.
En net toen kwam er een zwerm bijen terug van een klaverveld waar ze nectar
hadden gezocht.
Ze begrepen dat de Beer hun honing wou stelen en vlogen op hem af,
prikten hem heel hard en verdwenen dan in de holle boomstam.
De Beer was heel kwaad en probeerde de boomstam open te scheuren met zijn klauwen
en zijn tanden. Maar hierdoor kwamen alle bijen naar buiten, wel duizenden.
Hals over kop moest de Beer nu wegvluchten en hij kon zichzelf enkel redden door in een
vijver te duiken.
Het is beter om in stilte één klap te incasseren, dan er duizend uit te lokken door zich
kwaad te maken.
De Reiger
Een Reiger liep kalmpjes langs de oever van een rivier.
Hij keek in het heldere water en hield zijn lange nek en puntige bek klaar om
iets te vangen voor zijn ontbijt.
In het water zaten vele kleine visjes, maar Mijnheer Reiger was die ochtend
nogal kieskeurig en zei: "Geen klein grut voor mij. Zulke schrale kost is niet geschikt
voor een grote Reiger zoals ik."
Toen zwom er een jonge Baars voorbij. "Nee," zei de Reiger "voor zoiets doe ik
zelfs mijn bek niet open."
Toen de zon hoger in de lucht klom verlieten de visjes het ondiepe water naast de oever
en zwommen ze naar het midden van de rivier waar het water koeler was.
De Reiger zag geen vis meer zitten en moest zich voor zijn ontbijt tevreden stellen met
één klein slakje.
Wie te kieskeurig is moet vaak genoegen nemen met het allerminste of met helemaal niets.
De Hond in de Voerbak
Een Hond was in een voerbak vol met hooi gesprongen om daar te slapen.
Toen de Ossen binnenkwamen in de stal, moe en hongerig van hun werk op het
veld, werd de Hond wakker.
Maar hij wou niet dat de Ossen naar de voerbak kwamen en hij gromde en blafte
alsof de voerbak van hem was en vol lag met het beste vlees en de lekkerste
kluiven. De Ossen keken vol afkeer naar de Hond en zeiden:
"Wat een zelfzuchtige Hond! Honden eten geen hooi eten en toch laat hij ons,
die zoveel honger hebben, er niet van eten."
Toen kwam de boer binnen.
Hij zag wat de Hond aan het doen was, nam een stok en joeg hem onder een regen van
slagen weg uit de stal.
Misgun aan anderen niet wat je zelf niet nodig hebt.
De Wolf en de Gait
Een Geit stond op de top van een steile rots.
Beneden stond een Wolf naar haar te kijken.
Op de steile rots kon hij haar niet vangen en daarom zei hij: "Dat is wel een heel
gevaarlijke plaats waar je nu staat. Je zou er gemakkelijk kunnen afvallen! Luister naar
mijn goede raad en kom naar beneden. Hier vindt je het beste en meest malse gras van
heel het land."
De Geit keek over de rand van de rots en zei:
"Hoe bezorgd ben je om mij en hoe vrijgevig met je gras! Maar ik ken je! Je denkt aan
je eigen eetlust, en niet aan de mijne!"
Een uitnodiging die voortkomt uit zelfzucht moet men nooit aanvaarden.
De Vos en de Gait
Een Vos was in een waterput gevallen en alhoewel de put niet erg diep was, kon de
Vos er toch niet meer uit.
Toen hij daar al een lange tijd zat kwam er een dorstige Geit langs.
De Geit dacht dat de Vos in de put was gesprongen om te drinken en ze vroeg of
het water lekker was.
De slimme Vos antwoordde:
"Het lekkerste water van het hele land! Spring maar beneden en proef er zelf van.
Er is meer dan genoeg water voor ons beiden."
De dorstige Geit sprong onmiddellijk in de waterput en begon te drinken.
De Vos sprong vlug op de rug van de Geit en klom zo uit de put.
De onnozele Geit zag nu in welke moeilijke situatie ze zichzelf had gebracht en ze
smeekte de Vos om haar te helpen. Maar de Vos was al op weg naar het bos en riep:
"Indien je verstand maar zo groot was als je baard dan was je wel voorzichtiger geweest.
Dan had je, voor je in de put sprong wel eerst gekeken of je er terug kon uit geraken."
Denk eerst na vooraleer je aan iets begint.
De Kat, de Haan en de jonge Muis
Een zeer jonge muis, die nog niets van de wereld gezien had, was bijna in zijn ongeluk
gelopen toen hij de allereerste keer buiten kwam. Dit is het verhaal dat hij aan zijn
moeder vertelde over dit avontuur.
"Ik liep vrolijk de wereld in toen ik twee vreemde dieren zag.
Eén van hen zag er lief en minzaam uit, maar de andere was het meest verschrikkelijke
monster dat men zich kan indenken. Je had hem moeten zien.
Op de bovenkant van zijn hoofd en voor zijn nek hingen twee flappen rauw, rood vlees.
Hij stapte driftig in het rond, scheurde de grond open met zijn klauwen, en sloeg wild
met zijn armen tegen zijn zijden. Toen hij mij zag staan opende hij zijn puntige bek alsof
hij me wou inslikken, en hij liet zulk een verschrikkelijke kreet horen dat ik bijna neerviel van schrik”
Het dier dat de kleine Muis beschreven had was natuurlijk een Haan.
De Muis vertelde verder:
"Indien dat verschrikkelijke monster er niet was geweest dan had ik kennis kunnen
maken met een mooi dier dat zo vriendelijk naar me keek. Het had een dikke,
fluweelachtige vacht, een zachtmoedig gezicht en een blik die zeer bescheiden was,
alhoewel zijn ogen helder en schitterend waren. Toen hij me zag staan bewoog hij zijn
fijne lange staart heen en weer en glimlachte hij. Ik ben er zeker van dat hij iets tegen
mij ging zeggen toen het monster een scherpe schreeuw uitstootte. Ik werd toen zo
verschrikkelijk bang dat ik wegvluchtte om mijn leven te redden."
De moeder Muis antwoordde daarop:
"Mijn zoon, dat lieve dier dat je gezien hebt was niemand anders dan de Kat.
Achter zijn lief voorkomen schuilt een onuitroeibare haat tegen ons ras, de muizen.
De andere die je gezien hebt was een Haan, een vogel die je niet het minste kwaad zal
doen. Wees dus dankbaar, mijn kind, dat je levend ontsnapt bent, en zolang als je
leeft: beoordeel nooit meer iemand op zijn uiterlijk."
Vertrouw niet alleen op uiterlijke schijn.